Laatste nieuws:
tot-de-dood-ons-scheidt

Tot de dood ons scheidt Deel twee van het vervolgverhaal

Jan werd verliefd, verliet zijn verloofde en leefde in een roes. Kon hij hier ongestraft mee wegkomen?

Weken gingen voorbij. Jan leefde in een roes die niet minder werd, aan Helen dacht hij niet meer. Op een dag liep hij zijn kantoor binnen en vond een briefje op zijn bureau: s.v.p. dhr. Broer terugbellen, tel:….
Helens vader. Lang keek hij naar de boodschap, verfrommelde toen het papiertje en gooide het weg. Hij had geen trek in een belerend gesprek, waarin ze hem zouden proberen over te halen een eind aan deze relatie te maken en terug naar Helen te gaan. Heel de dag door had hij een onprettig gevoel: om te beginnen was het onbeleefd niet terug te bellen, hij had altijd goed met Helens ouders op kunnen schieten. Ten tweede vond hij het toch een beetje raar dat hij naar het werk had gebeld, ’s avonds thuis had toch ook gekund?

De volgende dag kwam hij thuis en vond tussen de post een envelop die iedereen de schrik om het hart jaagt: met een zwarte rand. Zijn adem stokte, de zwarte letters van de naam op de rouwbrief brandden op zijn netvlies:

Helen Antonia Broer

Na een laatste moeilijke levensperiode hopen wij dat Helen de rust vond die ze zocht

Huilend belde Jan op. “Wat is er gebeurd. Hoe kan dit?” “Ze wilde niet verder zonder jou, het leven was nutteloos geworden. Ze voelde zich vernederd en waardeloos toen ze aan de kant was geschoven.” Jan kromp in elkaar. De meedogenloze woorden sloegen hem om de oren. “Is er iets wat ik kan doen?”
Een sarcastisch lachje: “Me dunkt dat je al genoeg hebt gedaan.” Overstuur ging hij naar Chantal, zijn nieuwe vriendin, .die hem liet hem praten en haar armen om hem heen sloeg. “Natuurlijk is het vreselijk, maar zie je niet hoe afhankelijk ze zich van jou heeft gemaakt? Ze hing aan je en nu heeft ze, sorry het is heel triest, de weg van de minste weerstand gekozen.” Zo praatte ze uren op hem in tot Jan gekalmeerd was. Maar wat eigenlijk gebeurde: ze troostte Jan door Helen de grond in te boren. De uitdrukking van de doden niets dan goeds is achterhaald, maar je hoeft de doden ook niet af te kammen.

In de weken daarna had Jan nog diverse malen last van verdrietige buien, maar Chantal wist hem iedere keer weer op te beuren. Steeds meer raakte hij ervan overtuigd dat hij de geweldigste vrouw van zijn leven had gevonden en na een poosje vroeg hij haar ten huwelijk. De herinnering aan Heleen werd steeds meer naar de achtergrond geschoven. Wel had hij regelmatig vreselijke nachtmerries, die hij zich bij het wakker worden niet meer kon herinneren. Dan wist hij alleen nog dat het over Helen ging en dat hij geen adem meer kon halen.

Uiteindelijk was het zpver: de trouwdag. ’s Morgens zat Chantal voor de spiegel en legde de laatste hand aan haar kapsel. Ze had hier geen hulp bij gewild, ze wilde in haar eentje genieten van het feit dat ze ging trouwen. Trouwen met iemand die er goed uit zag, een goede baan had en gek op haar was.
Zelf was ze niet zo verliefd en had ze uit berekenende oogmerken gehandeld. Natuurlijk, ze zag er goed uit, maar van het goedkope soort. Mannen wilden wel met haar uitgaan, enzovoort, maar wilden haar niet als vaste relatie. Daar kozen ze een degelijker meisje voor, dat niet al door zoveel mannenhanden was gegaan. En toen ontmoette ze Jan. Heerlijke, naïeve Jan. Die niets gewend was, verloofd met een onopvallend, saai meisje. Ze had haar kans schoon gezien en nu ging ze trouwen. Het was eigenlijk bijna te makkelijk gegaan. Chantal zuchtte van genot. Dat haar overwinning een leven had gekost kon haar niet veel schelen, dat vond ze alleen maar dom. Zelfmoord plegen voor een man? Een schamper lachje deed haar mondhoeken omkrullen. Mannen zijn sukkels en die moet je ook als zodanig behandelen. Ze hoorde een zucht achter zich. Bevreemd draaide ze zich om, maar zag alleen de lege kamer. Een fluisterstem deed haar opspringen. “Ik hield van hem, jij keek alleen naar jezelf. Jij, de minnares van tientallen mannen. Je had de keus, maar je moest hém hebben. Slet.” Een harde ruk aan Chantal’s haar deed haar wankelen.
“Dacht jij dat ik je helemaal je gang liet gaan? Ik haat je, mensen als jij horen niet eens geboren te worden!” Aan haar haar werd ze door de kamer gesleurd tot ze hard met haar hoofd tegen de muur kwam.
Ze begon uitzinnig te gillen. Voetstappen renden de trap op en er werd aan de deurklink gerammeld. “Chantal, wat is er? Doe open!!!” Chantal kon niets doen, een onmenselijke kracht schudde haar hoofd aan haar haren heen en weer. Heel de kamer werd ze doorgesleurd.
Wanhopig probeerden haar vader en broer de deur te openen. Opeens was het stil in de kamer. Vloekend trapten ze de mensen op de gang de deur in. Chantal lag op haar buik in een hoek van de kamer. Haar nek was akelig verwrongen, haar hoofd bruut naar achteren gedraaid. De nog openstaande ogen drukten afgrijzen en doodsangst uit.

De avond van het condoleren was gekomen, de volgende dag zou de begrafenis zijn. Jan had iets kalmerends genomen en week niet van de kist. Chantal’s bovenlichaam was tot aan haar onderkaak bedekt met bloemen, zodat je de afschuwelijk plekken in haar hals niet zag. De mensen zeiden de gebruikelijke clichés, hoe mooi ze erbij lag, net alsof ze slaapt en andere lege woorden, wat moesten ze anders zeggen? Niemand durfde echt op de doodsoorzaak in te gaan. Het was een hele toestand geweest met politie en alles. Het lichaam was ook later vrijgegeven dan de gebruikelijke vijf dagen. Maar alles bleef in geheimzinnigheid gehuld. Ondanks zijn schijnbare kalmte, bleven bij Jan de tranen over zijn gezicht stromen. Wanhopig was hij geweest; hij had geschreeuwd en dingen kapot gegooid. Uiteindelijk moest er een arts met een injectiespuit aan te pas komen om hem te kalmeren. Toen het condoleren ten einde liep wilden vrienden van Jan hem thuisbrengen; ze hadden hem ook gehaald, in deze toestand kon hij niet zelf autorijden.
“Kom Jan, we brengen je thuis. “Ik wil graag nog even met haar alleen zijn. Willen jullie nog even wachten?” “Natuurlijk, we gaan buiten wel even een sigaretje roken.”

Na een poosje zei één van de mannen: “Zullen we hem gaan halen?” “Wacht nog maar even, geef hem nog een paar minuten. Hij is zo overstuur.” Na zo’n twintig minuten besloten ze hem toch maar te gaan halen. Langzaam lopend, hem nog zo veel mogelijk tijd gunnend, gingen ze naar de rouwkamer. Voorzichtig klopten ze aan. “Jan, ga je mee? We brengen je even thuis!” Zachtjes openden ze de deur. Jan lag op de grond, bij de kist.
Zijn nek was akelig verwrongen, het hoofd bruut naar achteren gedraaid.

Binnenkort een nieuw vervolgverhaal van Lieve Wiesda