De naai-matres oefende haar vak uit in een naaiwinkel. Ze had particuliere leerlingen, maar ook meisjes, die haar door de diaconie gezonden werden.
Uiteraard was ook dat in een reglement geregeld, hierbij artikel 1:
(*) “De naai-Matres zal gehouden zyn de kinderen, die haar van de Diaconie zullen gezonden werden, te instrueeren des Somers en des Winters tweemaal, en zo ‘t nodig geoordeeld werd drie maal daags: des Somer’s van ‘s morgens half agt tot 12 uuren; des namiddags van half twee tot vyf uren, en des s’avonds van half zes tot half agt uren; en des Winters, te rekenen van den 1 October tot den laatsten Maart, van s’morgens ten half 9 tot 12 uuren, des namiddags: van half twee tot vyf uren, indien ‘t dagligt zulks zo lang toe laat, en des avonds van half zes tot half agt uren; en zo zy by de een of ander ontboden werd, ‘t daar heen zien te dirigeeren, dat hare absentie, ten voorste. Tyden, op de Naaiwinkel zoo min mogelyk voorvalt’.
(* oude Nederlandse schijfwijze)
Weeskinderen
Tevens oefende ze haar beroep uit in een weeshuis, daar is er ook sprake van een opper naai-matres. Er woonden gedurende de 18de-eeuw gemiddeld 35 weeskinderen in een weeshuis, die een goede, verlichte opvoeding kregen. De jongens volgden het normale dagonderwijs aan een van de scholen. Daarna leerden ze bij een meester een ambacht. De meisjes bleven het grootste deel van de tijd intern. Overdag leerden zij lezen, naaien en breien van de ziekenmoeder of van de naai-matres. ‘s Avonds kregen ze onderricht in de schrijfkunst van een speciaal daartoe aangestelde schrijfmeester. Daarbij konden ze ook de kleine huisbibliotheek van het weeshuis raadplegen. Daarnaast werd er aandacht besteed aan de godsdienstige vorming. De regenten van het weeshuis waren actief betrokken bij de avondlessen.
Paul Witters