Zoals je daar zit voor de open haard, met die dronken, kwaadaardige trek op je gezicht en de smeulende sigaret tussen je vingers, terwijl je verwoede pogingen doet te focussen, vraag ik me af wat ik in vredesnaam ooit in je heb gezien.
Toen ik je net leerde kennen vond ik je eigenlijk al niet zo veel, maar wat me wel in je aantrok was je gevoel voor humor. Dat is uiteindelijk schijnbaar de motivatie van mijn kant geweest om me in een relatie met jou te storten.
Wat kan een mens toch dom zijn!
Ik heb je zien veranderen toen je de schijn niet meer op hoefde te houden, in een bijzonder egoïstisch persoon, bij wie het nooit goed is en die over alles en iedereen macht wil uitoefenen. Iedereen moet naar jouw regels leven. Helaas voor jou trof je in mij de verkeerde. Ik ben net een varken: als je aan mijn staart trekt ga ik juist vooruit en dit irriteert je mateloos.
Nu zit je me daar aan te kijken, broedend op een manier me uit mijn tent te lokken. Je wilt dat ik ga schelden en schreeuwen, zodat jij kan zeggen wat een agressief wijf ik toch ben.
Helaas voor jou ga ik niet in op jouw treiterijen, want uiteindelijk draait het toch op hetzelfde uit. Of ik nu wel of niet reageer, op een gegeven moment zwalk je de kamer uit om met de auto naar het café te gaan, om daar over mij te gaan zitten klagen.
Je bent net weggereden en ik besluit over één en ander na te denken.
Ik kom er niet echt uit. Vanaf het eerste begin heb je geprobeerd mij je wil op te leggen, maar jouw uitleg daarvoor was altijd dat dat kwam door je voorgaande relatie die jou zo had gekrenkt.
Het kon alleen maar beter worden als je daar overheen was. Nu weet ik dat niemand genade in jouw ogen kan vinden. Dat niemand in staat is zich met jouw perfectie te meten, althans, dat vind jij. Maar een grotere sukkel heb ik nog niet meegemaakt.
Je voelt je geweldig nu je op je vijfenvijftigste een kantoorbaan hebt, want je hebt altijd in de modder liggen lassen. Dat andere mensen tientallen jaren eerder al zo’n baan hebben schijnt niet tot je botte verstand door te dringen.
Het totale ontbreken van vrienden is helemaal schrijnend. Zelfs in het café beginnen mensen te zuchten als jij, terwijl zij een leuk gesprek hebben, je tussen twee woorden in binnendringt om een van je zouteloze moppen te vertellen.
Gewoon iemand aanspreken is ook een probleem voor je. Over de mensen en de muziek heen schreeuw je net zo hard totdat je de aandacht heb van diegene die tot zover zijn best heeft gedaan jou te ontwijken. Reageren ze dan zoals je kunt verwachten: geïrriteerd, dan ben je nog verontwaardigd ook.
Op de één of andere manier ben je contactgestoord en misgun je anderen hun privileges.
Nooit heb je het kunnen zetten dat ik een uitgebreide vriendenkring heb en dat welgestelde ouders, die me hebben laten studeren zolang ik wilde.
Je vindt het alleen prachtig met mij te pochen, met de vriendin die vijftien jaar jonger is, er goed uitziet en goed kookt. Echter, die waardering uit je alleen maar tegen derden, voor mij heb je geen goed woord over.
Ik weet nu ook dat ik nooit echt van je heb gehouden.
Mijn God, wat doe ik hier nog? Ik weet ook dat je het me als ik zou vertrekken, heel moeilijk zult maken. Tel daar nog eens bij dat ik op dit moment geen baan heb en de ellende is compleet.
En om nu met een uitkering te gaan wonen in één van de vele achterbuurten die dit stadje rijk is, vertik ik gewoon.
Ik heb mijn vriendin gebeld en haar verteld dat je zoals gewoonlijk weer eens richting kroeg bent gegaan.
Ze raadde me aan, al kostte het me nog zoveel moeite, bij jouw thuiskomst heel vriendelijk en belangstellend te doen. Om je geen ruimte te geven voor agressief gedrag.
Nog maar net heb ik opgehangen of ik zie de koplampen van je auto. Ik pak mijn glas wijn, dat ik altijd uit een dik whiskyglas drink en ontvang je met een stralende glimlach.
Na een kwartier doen mijn kaken pijn van het glimlachen. Je doet niet anders dan schimpen en beledigen, je doet niets anders dan sarren en treiteren.
Omdat je geen reactie krijgt, gooi je je bord op de grond zodat er eten en scherven door de hele kamer liggen. Ik zeg dat je het zelf op mag ruimen, wat je weigert. Je wilt dat ik op mijn knieën ga om de boel op te ruimen. Ik zeg dat ik daar niet over peins. Hier reageer je alleen maar met een schampere dronkemanslach op.
Wil ik het niet opruimen?
Best, dan lopen mijn katten er doorheen en hebben ze kapotte poten en dat is dan mijn schuld.
Je bent naar bed gegaan, verwensingen aan mijn adres brakend. Ik ruim voedsel, scherven en bloed op. Je ging te ver, niemand komt aan mijn katten, ook verbaal niet. Ze zijn voor mij wat voor anderen hun kinderen zijn.
Na je laatste opmerking ben ik naar je toe gelopen en heb mijn zware glas op je hoofd kapot gegooid. Je hebt me niet eens naar je toe zien komen. Volgens mij moet de wond gehecht worden, maar je zoekt het maar uit. Met een beetje geluk krijg je een bloedvergiftiging en ga je misschien niet dood, maar word je wel heel erg ziek. Dood zou beter zijn.
Een zieke, bittere relatie die eigenlijk geen relatie meer is. Hoe loopt dit af? Lees morgen het tweede en laatste deel op Noordernieuws onder het kopje Vervolgverhalen, of op de facebookpagina van Noordernieuws!